De WIA is een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor mensen die langdurig ziek - of gedeeltelijk ziek - zijn. Een voorwaarde om een WIA-uitkering te verkrijgen is dat u als werknemer in dienst was bij een werkgever op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Daarnaast moet er sprake zijn van een periode van arbeidsongeschiktheid van minimaal 2 jaar (104 weken): de wachttijd. Als de arbeidsovereenkomst is beëindigd, maar u wordt binnen 4 weken ziek, is er na 2 jaar ziekte ook recht op WIA.
Na een periode van ziekte van ongeveer 1 jaar en 9 maanden laat het uitkeringsinstituut UWV een keuring verrichten door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Alleen als het percentage arbeidsongeschiktheid 35% of hoger is, wordt de WIA-uitkering toegekend. De aanvraag voor een WIA-uitkering kan worden ingediend via de website van UWV: www.uwv.nl
Het vaststellen of berekenen van het percentage arbeidsongeschiktheid is ingewikkeld. Omdat er vele tussenstappen worden gemaakt voordat de beoordeling is afgerond, is het heel goed mogelijk dat in één van de tussenstappen iets mis gaat. Zo kan het zijn dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening houdt met uw beperkingen, dat de ernst van de klachten wordt onderschat, dat sommige voorbeeldfuncties niet passend zijn of dat uw oorspronkelijke loon voordat u ziek werd, het maatmanloon, niet goed is berekend.
Als u het niet eens bent met de beslissing van UWV, om wat voor reden dan ook, is het mogelijk om bezwaar te maken. U kunt bezwaar maken nadat u een officiële beslissing (brief) van UWV hebt ontvangen over de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en uw eventuele recht op een WIA uitkering. Als wel een WIA-uitkering is toegekend, maar als u het niet eens bent met de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage, is het ook mogelijk bezwaar te maken.
De bezwaarprocedure
In een bezwaarprocedure wordt de arbeidsongeschiktheidskeuring heroverwogen door de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige. Uw advocaat kan beoordelen of in de tussenstappen in het ingewikkelde beoordelingstraject fouten zijn gemaakt. Ook kan uw advocaat beoordelen of aanvullende medische informatie opgevraagd moet worden of dat een onafhankelijk medisch onderzoek wenselijk is.
Als de bezwaarprocedure niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, is vervolgens mogelijk beroep in te stellen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank of daarna hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Het procederen bij de rechtbank of bij de Centrale Raad van Beroep is niet kosteloos. Er moet griffierecht betaald worden. De hoogte van het griffierecht bij de rechtbank is € 42 en bij de Centrale Raad van Beroep € 115.
De berekening van het percentage arbeidsongeschiktheid is een ingewikkeld proces. Het percentage arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een inkomensvergelijking. UWV vergelijkt het loon dat verdiend werd in het jaar vóórdat u ziek werd met het loon dat u nog zou kunnen verdienen, rekening houdend met uw beperkingen. Om deze inkomensvergelijking te kunnen berekenen, stelt eerst de verzekeringsarts van UWV de beperkingen vast. Vervolgens berekent de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid. Als het percentage arbeidsongeschiktheid 35% of meer is, wordt een WIA-uitkering toegekend.
Nadat u bij UWV een aanvraag voor een WIA-uitkering hebt ingediend, ontvangt u een uitnodiging voor een gesprek met de verzekeringsarts. De verzekeringsarts zal van u horen met welke klachten u kampt. Op basis van uw verhaal en op basis van antwoorden op vragen die de verzekeringsarts aan u stelt, zal de verzekeringsarts beoordelen welke mogelijkheden er nog zijn. Als de verzekeringsarts van oordeel is dat u bepaalde beperkingen hebt, zal dit genoteerd worden noteren op de beperkingenlijst: de Functionele MogelijkhedenLijst, ofwel de FML. Voorbeelden van beperkingen die de verzekeringsarts op deze lijst noteert, zijn bijvoorbeeld beperkingen in het dagelijks leven (bij zelfverzorging, huishouden en boodschappen), beperkingen in concentratie, omgang met anderen, beperkingen bij het reizen met eigen vervoer of openbaar vervoer, beperkingen bij bewegen en lopen, of juist bij staan of zitten. Als de verzekeringsarts van oordeel is dat u niet een volledige werkweek van 40 uur kan werken maar wel 20 of 30 uur per week, wordt dit eveneens in de FML genoteerd.
Als de verzekeringsarts een ander oordeel heeft dan u over uw beperkingen, kan dit reden zijn een bezwaarprocedure op te starten.
Nadat u bent gezien door de verzekeringsarts, zal de verzekeringsarts een rapportage en beperkingenlijst opstellen: de FML. Daarna krijgt de arbeidsdeskundige de opdracht om het percentage arbeidsongeschiktheid vast te stellen. De arbeidsdeskundige maakt hiertoe een inkomensvergelijking: het inkomen dat u verdiende voordat u ziek werd, wordt vergeleken met het inkomen dat u nog zou kunnen verdienen. Rekening houdend met de beperkingen die de verzekeringsarts heeft vastgesteld, selecteert de arbeidsdeskundige voorbeeldfuncties: de theoretisch geduide functies. Deze voorbeeldfuncties dienen ertoe om uw verdiencapaciteit vast te stellen zodat een inkomensvergelijking gemaakt kan worden. De geselecteerde functies hebben slechts een theoretische functie. De functie-selectie is dus niet bedoeld als voorbeeldfunctie om in die functies werk te gaan zoeken.
Voordat de arbeidsdeskundige het percentage arbeidsongeschiktheid kan berekenen, zal eerst het gemiddelde uurloon moeten worden vastgesteld over de periode dat u nog niet ziek was. De arbeidskundige berekent het uurloon dat u gemiddeld verdiende in het jaar voorafgaand aan de eerste ziektedag. Dit gemiddelde uurloon heet het maatmanloon. Het is van groot belang om het maatmanloon te controleren, zeker als er structureel werd overgewerkt. Structureel overwerk mag meegerekend worden bij de vaststelling van de hoogte van het maatmanloon. Omdat de hoogte van het maatmanloon één van de twee componenten is bij de inkomensvergelijking (immers, het oude loon, dus het maatmanloon, wordt vergeleken met het loon van de voorbeeldfunctie), is het heel belangrijk om de hoogte van het maatmanloon goed te controleren. Als u de indruk hebt dat het maatmanloon niet correct is vastgesteld, kan dit een reden zijn om bezwaar te maken.
Als én het maatmanloon is vastgesteld én de voorbeeldfuncties zijn geselecteerd met een bepaalde loonwaarde, kan de arbeidsdeskundige het percentage arbeidsongeschiktheid berekenen. De bevindingen van de arbeidsdeskundige worden met u besproken.
Er zijn 2 soorten WIA-uitkeringen: IVA en WGA. Het komt veel vaker voor dat een WGA-uitkering wordt toegekend dan een IVA uitkering.
- de IVA-uitkering: voor mensen die volledig arbeidsongeschiktheid zijn, geen zicht hebben op herstel en niet meer beter worden. De uitkeringsklasse is 80-100%.
- de WGA-uitkering: voor mensen die weliswaar volledig of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, maar waarbij de verzekeringsarts niet uitsluit dat herstel optreedt. De arbeidsongeschiktheid is naar oordeel van de verzekeringsarts niet voor altijd blijvend. Als het percentage arbeidsongeschiktheid minimaal 35% bedraagt, wordt een WGA-uitkering toegekend.
Als uw percentagearbeidsongeschiktheid 35% of hoger is, komt u in aanmerking voor een WGA uitkering. Dus Een WGA uitkering kent 2 fasen: in de beginperiode ontvangt u een loongerelateerde uitkering, en na verloop van tijd wordt deze uitkering omgezet (verlaagd!) naar een vervolguitkering.
Er zijn 3 verschillende WGA-uitkeringen:
- loongerelateerde uitkering (LGU)
- vervolguitkering (VVU)
- loonaanvullingsuitkering (LAU)
In de eerste periode dat een WIA-uitkering is toegekend, is er recht op een loongerelateerde uitkering: de LGU. De hoogte van deze uitkering is 70% van het gemiddelde laatstverdiende loon (waarvan de eerste twee maanden 75%). In de LGU-fase doet het percentage arbeidsongeschiktheid er niet toe: het is altijd 70% van het dagloon. Het is niet mogelijk naast de LGU-uitkering een WW-uitkering aan te vragen.
De duur van de periode dat u deze loongerelateerde uitkering ontvangt is voor iedereen verschillend. Dit heeft te maken met uw leeftijd en het aantal gewerkte dienstjaren. De duur van de loongerelateerde fase is even lang als bij een WW-uitkering. De jaren dat u als zelfstandige hebt gewerkt, of in het buitenland, tellen niet mee.
Als de loongerelateerde fase is beëindigd, wordt de uitkering omgezet in een vervolguitkering. De hoogte van de vervolguitkering is gerelateerd aan het minimumloon en arbeidsverleden. Bovendien wordt bij de vervolguitkering wél rekening gehouden met het percentage arbeidsongeschiktheid. De vervolguitkering is hierdoor meestal een stuk lager dan de loongerelateerde uitkering uit de eerste periode. Het verschil tussen de hoogte van de LGU-uitkering en de VVU-uitkering is des te groter wanneer het vastgestelde percentage arbeidsongeschiktheid lager is en als de hoogte van het oorspronkelijke loon (aanzienlijk) hoger was dan het minimumloon.
Een voorbeeld: als het percentage arbeidsongeschiktheid bijvoorbeeld op 38% is vastgesteld, zal in de eerste uitkeringfase (de LGU) 70% van het laatstverdiende loon worden uitgekeerd, maar daarna zal in de vervolgfase (VVU) nog maar 38% van het minimumloon worden uitgekeerd. Dit zal een forse inkomensachteruitgang met zich meebrengen.
Als de loongerelateerde uitkering is beëindigd, is er toch nog een mogelijkheid om meer inkomen te genereren dan alleen de vervolguitkering. De WGA kent een uitkering, in vervolg op de LGU, voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten die (gedeeltelijk) werken. UWV probeert iedereen te stimuleren om te werken, ook bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Om het genereren van eigen inkomsten te stimuleren, náást de uitkering, verstrekt UWV een loonaanvullingsuitkering (LAU) voor de mensen die ongeacht hun arbeidsongeschiktheid en recht op WGA-uitkering, ook nog gedeeltelijk werken.
De hoogte van deze loonaanvullingsuitkering wordt berekend op basis van de “restverdiencapaciteit”. De restverdiencapaciteit is het gedeelte dat u niet arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit betekent dat als het percentage arbeidsongeschiktheid op 38% wordt vastgesteld, er nog een restverdiencapaciteit is van 62%. Een loonaanvullingsuitkering (LAU) wordt toegekend als 50% van de restverdiencapaciteit wordt benut. Ook nu is de hoogte van het maandinkomen vóór de eerste arbeidsongeschiktheidsdag maatgevend: het WIA-maandloon.
Voorbeeld: bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 38%, wordt ervan uitgegaan dat nog 62% van uw maandloon (dus uw oude loon) kan worden verdiend. UWV verstrekt een LAU (loonaanvullingsuitkering) als de helft van 62% van het oude maandloon aan inkomsten uit arbeid wordt verdiend, dus 31% van het oude loon.
In de praktijk betekent het dat de hoogte van het inkomen en de LAU-uitkering tesamen, evenveel is als de loongerelateerde WGA uitkering (dus de LGU) vermeerderd met 30% van de door u zelf gegenereerde inkomsten uit arbeid. Het loont om naast de LAU-uitkering te blijven werken.
Inkomsten naast uitkering dient u zelf - tijdig - aan UWV door te geven. Als een periode te veel aan uitkering wordt ontvangen omdat UWV uw verdiensten nog niet had vastgesteld, zal UWV de teveel betaalde uitkering alsnog terugvorderen.
In het traject om het percentage arbeidsongeschiktheid te bepalen, of in het traject dat u een uitkering ontvangt naast uw inkomsten uit arbeid, kan er van alles mis gaan. Het is daarom raadzaam tijdig deskundig advies in te winnen over uw uitkeringsrechten. Wij kunnen u hierin bijstaan.